COVID-19 gaat gepaard met stollingsactivatie, welke geassocieerd lijkt met een slechte prognose (IC-opname, sterfte).

Aangezien het op dit moment nog ontbreekt aan een duidelijk beleid en literatuur m.b.t. de incidentie van VTE, het voorspellende effect van laboratoriumparameters en het effect van tromboseprofylaxe is een Leidraad COVID-19 coagulopathie verschenen, welke als handreiking wordt gebruikt voor het ODIN protocol 'Tromboseprofylaxe bij COVID-19 patiënten'.

  • Geef tromboseprofylaxe aan ALLE patiënten opgenomen met COVID-19, ongeacht de Padua score. Voor volwassenen gelden de volgende doseringen laag moleculair gewicht heparine (LMWH):

    Tabel 1. Profylactische dosering Nadroparine (Fraxiparine) verpleegafdeling
    Lichaamsgewicht Profylactische dosering
    <70 kg 1 dd 2850 IE aXa (0.3 ml) sc.
    70-90 kg 1 dd 3800 IE aXa (0.4 ml) sc.
    >90 kg 1 dd 5700 IE aXa (0.6 ml) sc.
  • Geef aan COVID-19 patiënten op de IC een verdubbeling van de standaard tromboseprofylaxe:

    Tabel 2. Profylactische dosering Nadroparine (Fraxiparine) IC
    Lichaamsgewicht Profylactische dosering
    <70 kg 1 dd 5700 IE aXa (0.6 ml) sc.
    70-90 kg 1 dd 7600 IE aXa (0.8 ml) sc.
    >90 kg 1 dd 5700 + 5700 IE aXa (0.6 + 0.6 ml) sc.

    Bij patiënten met een verhoogd bloedingsrisico (bv. ernstige trombopenie): standaard tromboseprofylaxe (zie Tabel 1 Profylactische dosering Nadroparine (Fraxiparine) verpleegafdeling).

    Bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (eGFR <30 ml/min): verdubbeling van de standaard tromboseprofylaxe (zie Tabel 2).

    NB. patiënten met citraat CVVH eveneens een verdubbeling van de standaard tromboseprofylaxe geven.

    Onmeetbare aPTT/Heparine resistentie:
    Indien UFH gemonitord wordt met de aPTT (zie Odin 022060 Bijlage 2 & 3) en de aPTT onvoldoende verlenging (streefwaarde 50-80 sec.) laat zien:

    1. Verdenking heparine resistentie: bij meer dan 2000 IU/uur (incl. extra bolus(sen) na initiële startbolus)
    2. Bepaal: aPTT én aXa én antitrombine, fibrinogeen en factor VIII (eerste keer antitrombine tekort uitsluiten)
    3. Indien antitrombine normaal: continueer met aPTT en aXa metingen (streefwaarde aXa 0.5-1.0 IU/ml)
    4. Bij grote discrepantie tussen verhoogde aXa-meting (boven maximale streefwaarde 1.0 IU/ml) en aPTT nog steeds onder streefwaarde: overleg met dd klinisch chemicus. Overleg kan resulteren in mechanische controle aPTT (alleen i.o.m. dd klinisch chemicus) en ROTEM, waarna advies UFH dosering. Overweeg een overstap naar een directe trombineremmer zoals bivalirudine in dergelijke gevallen. Bivalirudine startdosering 0.15-0.2 mg/kg/hr, vervolgens doseren o.b.v. aPTT of ACT (activated clotting time).

Voor meer informatie: 
Odin 004488
Tromboseprofylaxebeleid: preventie van veneuze trombo-embolie (VTE)

Odin 050948
Tromboseprofylaxe en therapeutische antistolling bij de IC patiënt

Sluit de enquête